Toen pa in 1954 met ma trouwde kregen ze een set kerstbeeldjes cadeau. Ome Harrie maakte van takken en stro een kerststal voor de beeldjes. Het waren dezelfde beeldjes en dezelfde kerststal die nu nog steeds in de kersttijd als erfstukken in onze huiskamer onder de kerstboom staan.
Weerzien
Op de dag na Sinterklaas haalde pa onze kerststal en de doos met beeldjes van de zolder. “Irst mot ommes Sientereklaos veurbij zen”, leerde ma ons. Het was elk jaar een spannend weerzien met Jozef, Maria, de kerstengel en het kindje Jezus. Het leek alsof er oude bekenden op bezoek kwamen. Ook de herders en de drie koningen namen jaarlijks hun intrek in onze kerststal. Als ma niet keek speelden we stiekem ‘boerderijtje’ met de os, de ezel, de schapen en de herdershond.
Kameel
Urenlang tuurden we naar de beeldjes in onze kerststal. Als je er maar lang genoeg naar keek kwamen ze tot leven. ’s Nachts droomden we dat we op de kameel van de drie koningen door de Chaamse Dorpsstraat reden. Het was dan net alsof we die drie koningen ergens anders al eens eerder hadden gezien. Ongeschoren in de schemering leek ome Harrie op koning Melchior. Ome Piet met zijn alpinopet was net Caspar, koning van Tharsis en van het eiland Egryscilla. Ome Toon, de jongste van het stel, kon wel doorgaan voor koning Balthasar.
Kerstkransjes
In de kersttijd kwam er bij ons aanhoudend volk over de vloer. Ma nam dan het laatste Chaamse nieuws door in het dameskransje met Marie, Cor, Naan, Toke, Rie, Pietje en Dien. Pa had zijn eigen ‘kransje’ en praatte rond onze kerststal bij met Frans, Jos, Sjaak, Piet, Jan, Louwke, Sjot en Toon. In de tijd van de kerstkransjes bakte ma extra appelbeignets. Ze had een speciaal mesje om het hart uit de appelschijven te snijden. “Wa zen ze wir lekker”, zei Marie altijd. “Hèèl lekker”, vulde Dien dan aan. Die Chaamse kerstkransjes waren niet alleen gezellig maar ook buitengewoon leerzaam. ”Wa ik oew zeg, we buurten wa af bij òòs stalleke aon d’n Baolseweg”, zei ma dan.
Herdershond
Sjaak noemde de ezel in onze kerststal het ‘paard van Christus’. “Ge zet nog stommer dan ’t pèèrd van Onze Lieven Heer en det was unnen ezel”, zei hij dan tegen Tinus. “Wij hebben bij òòs unnen bonten os”, beweerde Jos uit Baarle-Nassau. Frans vertelde dat zijn hond leek op de herdershond in onze kerststal, maar die van hem kwam uit Duitsland. “De mijne komt van Bels, uit Mechelen”, zei Piet. Wanneer Louwke bij het kerstkransje was nam het gesprek een andere wending. “Er was mar één plakske waor haor op stond en da was op de boerendochter heuren herdershond”, zeverde Louwke dan.
Kerstpakket
“Mee kesmus in Chaom, staon de blommen op ‘t raom”, zong Toke. Maar bij onze kerststal was het altijd lekker warm. Ma was een koukleum en stookte de kolenhaard flink op. “Ge stokt wir tegen de kleppen van de hel omhòòg”, zei pa dan terwijl hij op het knopje van de schemerlamp drukte. Ma maakte ondertussen de ragout warm uit het kerstpakket van pa. Het leek alsof er iemand had overgegeven. Er zaten wel meer vreemde producten in pa’s kerstpakket, zoals een blikje nasi goreng van ‘Koen Visser’ en beschimmelde worst. “Over d’n daotum”, dacht ma. Volgens pa hoorde dat zo.
Engelbewaarder
De kerstengel van onze kerststal hing aan een elastiek. Als je er aan trok kon je de engel door de kamer laten vliegen. “Nie te hard hor, want aas klapt ie tegen ’t plafon”, waarschuwde ma dan. Sjot vertelde dat hij geen kerstengel had, maar een engelbewaarder. “Ik wit nou da zonnen engelbewaorder op oew let. Ik kan ’t weten, want ik ben er zelf eens deur gered!”, zei Sjot. – Berry van Oers (Ons Weekblad 52/2025)