Heel lang geleden woonde op de Ginderdoor nabij Chaam een reus, Hilbert genaamd.
Waar zich nu de Rettestraat afsplitst van Ginderdoor, lag vroeger een hoge lemen heuvel, die Hilbert tot woning diende. Of hij de heuvel zelf had opgeworpen als bekleding voor zijn huis van enorme boomstammen, wist niemand. De reus woonde er sinds mensenheugenis. De lemen berg was omgeven door een hoge, brede haag van dichte doornstruiken, die mens en dier weerhield om tot het reuzenverblijf door te dringen. In de doornenhaag was poort noch deur. Wilde Hilbert zijn domein verlaten, dan stapte hij eenvoudig over de beschermende omheining. In de top van de heuvel was een afsluitbare opening aangebracht, de uitkijkpost van Hilbert. Stak hij zijn hoofd door dat gat, dan kon hij de wijde omtrek overzien. Over drassig land keek hij naar het nabije Chaam, naar het zuiden over het heidegebied van Grazen naar het dorp Meerle. Maar zijn scherpe blik reikte nog veel verder. Ook Alphen, ja Minderhout en Hoogstraten kon hij waarnemen. De hoeven en hutten interesseerden hem niet. Zijn belangstelling ging uit naar het doen en laten van de mensen, want Hilbert was een mensenvriend.
Hij had de grootste bewondering voor de nietige schepselen, die zoveel presteerden. Het was verbazingwekkend, hoe zij het grote sterke paard aan zich onderworpen hadden, zodat het gehoorzaam zijn diensten verleende als rij- en trekdier. Hij verbaasde zich ook dat de logge koeien gewillig hun melk aan hen afstonden. Hoewel de reus de mensen bewonderde, ja vriendschappelijk gezind was, diep in zijn hart vreesde hij dat zij ook hem eenmaal hun wil zouden opleggen.
Daarom vertoonde hij zich nooit overdag buiten zijn vesting. Anderzijds waren de mensen toch ook wel bang voor de wonderlijke reus, die zo dicht in hun nabijheid huisde. Zij hadden weliswaar nooit last van hem ondervonden, maar mocht hij hen ooit vijandig gezind worden, dan stonden zij machteloos. Dat waren zij zich zeer wel bewust. Daarom deden zij veel om Hilbert gunstig te stemmen. Iedere avond zetten de boeren een grote houten emmer met verse melk nabij de doornstruiken. De volgende morgen vonden zij de emmer leeg terug. Eens per week werd er een mand met brood naast de emmer geplaatst. Ook de inhoud van de mand was daags daarna verdwenen. Om beurten brachten de boeren in de omtrek zo hun offer aan Hilbert. Zij deden dat zo lang men zich kon herinneren, van vader op zoon. Hun gaven waren niet voldoende voor het levensonderhoud van de reus. Deze stapte na zonsondergang over de beschermende beplanting, nam wat de mensen hem toebedacht hadden en ging dan op jacht. Hij was weergaloos snel en wist zich zonder gebruik van wapenen van het wild meester te maken. Terug op het beveiligde terrein bereidde hij op zijn erf de maaltijd. De buit ging in een reusachtige kookpot. Omstreeks middernacht was ver in de omtrek de gloed van het vuur te zien. Wie zich in een nabijgelegen dorp om die tijd nog niet ter ruste begeven had en de rode gloed ontwaarde wist wat er aan de hand was: “Hilbert is aan het stoken”. Nachtelijke reizigers dachten onwillekeurig aan een verschrikkelijke boerderijbrand. Het is wel eens gebeurd dat een voorbijtrekkende ruiter te hulp wilde snellen. Hij kwam niet verder dan de afwerende doornenhaag en wendde daar meteen dodelijk verschrikt de teugel, als de reus, die op bezoekers niet gesteld was, een woedend gebrul uitstootte. De vluchtende man kon niet weten, dat de reus van Ginderdoor geen kwaad in de zin had.
Zo gingen de jaren voorbij. Hilbert leidde zijn eenzaam bestaan in de nabijheid van de mensen, zonder dat hij ooit met hen in aanraking kwam. Toch wist hij meer van de mensen dan zij van hem. Regelmatig sloeg hij hen gade, gebruik makend van zijn verheven uitkijkpost. Velen kende hij als het ware van nabij, zonder hun namen te weten. Hij had hen zien opgroeien van kinderen tot volwassenen en hij volgde hun gedragingen en werkzaamheden gedurende de seizoenen en in de loop der jaren. Een eenzame reus, die de mensen welgezind was.
Eenmaal kon hij blijk geven van zijn goede gezindheid. Het land tussen Chaam en Ginderdoor was in die tijden een drassig gebied. Het overtollige water werd afgevoerd door beken, die uitmondden in de Mark, die toen veel breder was dan thans. De wegen door dat sompige land zijn aangelegd over de hoogste gedeelten en die liggen nu eenmaal niet in een rechte lijn. Daarom is de Kleistraat ook nu nog zo’n kronkelende baan. Zeker in het voorjaar waren de beken overbelast door smeltwater van sneeuw en ijs. Toen kwam de regen, een overvloedige, niet aflatende regen. De beken konden de overrompelende hoeveelheden water niet verwerken, traden buiten de oevers en overstroomden de draslanden. De hoger gelegen weg, die door het geteisterde gebied voerde, kwam niet alleen blank te staan, maar werd bij een krachtige storm door het watergeweld goeddeels weggeslagen.
De verbinding tussen Chaam en Ginderdoor was verbroken. Dat bracht veel ellende. Van zijn hoge post uit zag Hilbert mistroostige mensen dichtbij en mistroostige mensen veraf, aan de overzijde van het woelige water. Zij konden elkaar niet meer bereiken. Daar stonden zij met gebogen hoofden en werkloze handen. Het werd Hilbert droef te moede. Wat kon hij doen, hoe kon hij helpen? Opeens nam de reus een besluit. Nog nooit had hij zich op klaarlichte dag buiten zijn omdoornde vesting gewaagd, maar nu moest het gebeuren! Hij sloot zijn uitkijkpost en verliet zijn lemen heuvelwoning, pakte de geweldige kookpot, sprong over de doornen en was met enkele grote stappen bij de Goudsberg. Met zijn kolossale handen groef hij de top van de berg af.
Greep voor greep wierp hij de uitgegraven grond in de kookpot. Hij zwaaide de volle ketel op de linkerschouder en rende terug naar het overstroomde gebied. De Ginderdoorders, die daar aan de waterkant stonden, hoorden het gedreun van zijn laarzen en omziende zagen zij de reuzengestalte naderen. Zij vreesden dat Hilbert nu kwade bedoelingen had. Verschrikt holden zij weg. De vrouwen trokken de lange rokken hoog op om sneller te kunnen gaan. Zij zochten bescherming in hun hoeven, niet bedenkende dat de geweldenaar hun huizen zou kunnen vertrappen als waren het rieten korfjes. Hun vrees was ongegrond. Ditmaal had hij geen belangstelling voor het doen en laten van de mensen. Bij het ondergelopen land gekomen, stortte hij de inhoud van de kookpot in het woelige water, daar waar de weg verdwenen was. Om te voorkomen dat het gestorte materiaal wegspoelde stampte hij het mengsel van zand en leem tot een steenharde massa. Hij rende terug om zijn kookpot opnieuw te vullen. De vernielde weg werd zo in snel tempo opnieuw aangelegd als een dijk door de grote watervlakte. Hij vorderde snel. Op zeker ogenblik verloor Hilbert zijn evenwicht toen hij in de diepe beekbedding stapte, die hij in zijn ijver niet onderkend had, hoewel hij het water daar aan de oppervlakte zich schuimend voortspoedde. Gelukkig wist hij zich weer op te richten en hij zag kans om de kookpot te grijpen, die hem ontglipt was. Hilbert was drijfnat, maar hij gaf de moed niet op. Weer naar de Goudsberg! Met de nieuwe lading stortte hij eerst de tegenoverliggende beekoever op en vervolgens ging hij boomstammen halen om beide zijden van de beek daar te schoeien en er een brugdek te leggen. Nu kon Hilbert zijn reuzenwerk voortzetten. De mensen aan beide zijden van het overstroomde land hadden al spoedig begrepen dat Hilbert niet met kwade bedoelingen uit zijn vesting was gekomen. Integendeel! Door de luiken en half geopende deuren sloegen zij het werk van de reus gade. Ja, zij zagen het goed! Hij herstelde de kapotgeslagen weg. De een na de ander begaf zich weer naar buiten. Zij gingen schoorvoetend in de richting van Hilberts arbeidsterrein. De mensen zorgden wel toch op veilige afstand te blijven, al waren zij zich er nu terdege van bewust dat hun gevreesde buurtgenoot het bijzonder goed men hen voor had. Deze zwoegde voort, zonder zich een ogenblik rust te gunnen. Hij liet niet af aleer zijn werk voltooid was, een vaste onverwoestbare verbinding tussen Chaam en Ginderdoor, een kronkelende weg, die goeddeels het oude spoor volgde. Na gedane arbeid keerde Hilbert naar de leemberg terug, die hem tot woning diende. Vermoeid legde hij zich te ruste en weldra was zijn geronk te horen tot op grote afstand.
Weken later begon het water te zakken. Na verloop van tijd werd de toestand weer normaal en gingen de mensen ijverig aan het werk om de schade te herstellen aan huis en hof, aan weiden en akkers. Tot op deze dag maken de bewoners van Chaam en van Ginderdoor gebruik van de weg, die de goedige reus Hilbert in zo korte tijd had aangelegd dwars door het overstroomde gebied. De top van de Goudsberg was verdwenen. De reus had de eertijds hoge heuvel als het ware uitgehold, waardoor een grote kom was ontstaan. De uitholling vulde zich langzamerhand met water, het “Goudsbergven”, een stil, helder meertje, eeuwen geleden gegraven door de Reus van Ginderdoor.
Dit verhaal staat in het boek: 'Chaam van Toen en Nu' (deel 2), samengesteld door G.J. (George) Valckx.
Wil je meer van deze verhalen lezen? Er zijn nog 11 boeken 'Chaam van Toen' deel 2 te koop. Een hardcover met 300 pagina's fullcolour met volksverhalen van Chaam. € 25,00
Je kunt het boek bestellen door te mailen naar: