Waar gebeurd of verzonnen?
Onderstaand verhaal is van een ’n halve eeuw geleden. Het werd vele keren doorverteld. Het meest opmerkelijke is dat ongeveer 15 jaar geleden deze geschiedenis in dagblad De Telegraaf stond. De journalist schreef dat hij dit verhaal had gevonden in een krant in Japan. Het is toch geweldig als iets de hele wereld rond gaat! Maar is dit nu een waar gebeurd verhaal of is het verzonnen?
Toon het enige kind van tante Sien en ome Tiest
Toon was het enige kind van tante Sien en ome Tiest. Hij was een rustige en oppassende jongen, de trots van zijn ouders. Na de hiervoor benodigde cursussen met lof te hebben afgesloten, werd hij op zijn twintigste op het gemeentehuis aangenomen als ambtenaar zonder vooruitzichten. “Onze Toon is onder de pannen” zei tante Sien altijd. Maar in de jaren daarna ontstond er toch enige ongerustheid. Je zag hem nooit in gezelschap van een meisje, hij ging ook nooit ergens anders heen dan naar café Keizershof, waar hij zich op zondagmiddag bezig hield met boogschieten. “Er zit geen vrouwenvlees aan” zei tante Sien altijd.
Maar voor tante Sien werd de toestand op den duur toch onhoudbaar. Tijdens de paasbiecht kon ze het niet laten om haar zorgen aan de biechtvader toe te vertrouwen. De pastoor leende haar een aandachtig oor en beloofde eens ’n spierinkje uit te zullen werpen.
Enkele weken later werd er aan de achterdeur geklopt. “Ik zal eens gaan kijken wie we daar hebben” sprak ome Tiest.
Toen hij samen met de pastoor de woonkeuken betrad, liet tante Sien zich ontvallen “jekesvanmeraante*, meneer pastoor”.
*(‘Jezus, Maria, Jozef’ voor de betere gelovigen onder u.)
De pastoor werd naar de beste kamer geloodst en rijkelijk van koffie en koek voorzien. “Suiker, meneer pastoor”, vroeg tante Sien, ”en ik denk dat u ook wel goed rooms zult zijn”.
Goed nieuws
“Ik heb goed nieuws” sprak de herder, terwijl hij er alle tijd voor nam om aandachtig zijn gekregen sigaar op te steken. “Er is niets mis met Toon. En ik zal jullie nog wat vertellen. Het lijkt er op dat Joke Stoffelen een goede partij voor Toon zou kunnen zijn”.
Dat was meer dan bijzonder goed nieuws.
Toen de pastoor, met nog een sigaar voor onderweg, vertrokken was, zei ome Tiest “Dat is de beste pastoor die ik ooit heb gekend. En ik zeg jullie: zondag gaan we allemaal te communie en ’s middags naar het lof.”
Er gingen weer vele weken voorbij. Tot Toon op een mooie zomeravond zijn ouders aarzelend meedeelde dat hij wilde gaan trouwen. “Ze zal het wel zelf gevraagd hebben” dacht z’n moeder. Het bleek Joke te zijn, de oudste dochter van boer Stoffelen, die langs de Vaertkant woont.
Het stel bleef een fatsoenlijk lange tijd verloofd voordat er stappen werden gezet. Na enkele jaren van voorbereiding werd er een huis in de nieuwe wijk gehuurd en in het voorjaar vond het huwelijk plaats.
Na de kerkelijke en burgerlijke inzegening trok de trouwstoet naar Keizershof om er te feesten; de hele familie was uitgenodigd, geen suikeroom was overgeslagen.
Toon had een mooie bruidsschat meegekregen. Naast een schop voor in de tuin, een winterjas voor als het koud werd enzovoorts, had zijn moeder hem nieuwe pyjama’s meegegeven. Omdat het zes dezelfde pyjama’s waren had ze in de winkel van Maison de Paris zelfs nog een mooie korting kunnen bedingen.
Na de huwelijksdag brak er een drukke tijd aan. Toon moest, na zijn werkzaamheden op het gemeentehuis, ‘s avonds spitten in z’n achtertuintje, conifeertjes planten en gras inzaaien, terwijl Joke in hun nieuwe huisje ijverig tafelkleedjes en gordijntjes op maat maakte.
De rust wreed verstoord
Ze waren al even getrouwd toen de rust van het jonge stel echter wreed werd verstoord.
Het was in de voornacht dat Toon door Joke werd wakker geschud. Ze fluisterde dat ze beneden iets verdachts had gehoord. Toon luisterde, maar hoorde alleen het tikken van de klok, die ze bij hun huwelijk van tante Nel hadden gekregen. “Het zal de wind zijn geweest” zei Toon, maar Joke hield vol. “Ach die vrouwen altijd” dacht Toon, die na enkele weken huwelijk de vrouwtjes meende te kennen. “Toon ga kijken, ik ben bang dat er iemand beneden is”.
Omdat hij nu toch wakker was besloot Toon om maar ‘ns een kijkje te gaan nemen, hij moest toch een plas en anders zou dat gezeur maar blijven aanhouden.
Joke had, jammer genoeg, nog geen tijd gehad om de pyjama’s die Toon van zijn moeder had meegekregen iets in te korten. En zo gebeurde het dat Toon halverwege de trap over zijn te lange broekspijpen struikelde en naar beneden rolde. De trap eindigde vlak naast de voordeur, precies voor een raam waarvan het glas reikte tot op de grond. Met het oorverdovend lawaai van gebroken en versplinterd glas en een kreet van schrik en pijn sloeg Toon met zijn schouder door het glas-in-lood.
“Ach Toontje, m’n manneke” riep Joke en snelde verschrikt de trap af. Daar lag Toon, mopperend, maar bloedend als een rund. Het was duidelijk dat de wond moest worden gehecht.
Er moest een arts bij komen, maar de telefoon die ze al maanden geleden hadden aangevraagd zou pas over enkele weken worden aangelegd. Het speelde zich af in de tijd dat er nog geen mobiele telefoons waren, dus zat er voor Joke niets anders op dan bij de buren aan te bellen en te vragen of ze van de telefoon gebruik mocht maken. Na meerdere keren bellen en op de deur bonzen, werden de buren, die ’s nachts hun hoorapparaat niet in hebben, eindelijk wakker. Joke vertelde over het ongeluk en vroeg om de dokter te mogen bellen.
Maar natuurlijk!
De dokter komt zo spoedig mogelijk!
De doktersvrouw, mevrouw De Jong, beloofde ogenblikkelijk haar man te sturen zodra hij terug was van een bevalling aan de andere kant van het dorp.
Gelukkig arriveerde de dokter al na ’n half uur. Je hoorde hem in de stille nacht in de verte al aankomen met zijn tweedehands Rover 80. Het was een enigszins dikke, maar wel vriendelijke man van middelbare leeftijd. Toon werd voorzichtig maar wel professioneel onderzocht. “Ik zal dit moeten hechten” zo sprak de medicus en nam Toon mee naar de keukentafel.
Nu was al langer bekend dat Joke geen bloed kon zien en ze liet Toon en de dokter daarom in de keuken achter, terwijl ze zelf met watten en wasbenzine aan de slag ging om de vlekken op de vaste vloerbedekking, onderaan de trap, schoon te poetsen.
Nadat de dokter ook nog een keurig verband had aangebracht, nam hij afscheid met de opdracht dat Toon volgende week de wond op het spreekuur moest komen laten controleren. De dokter werd door Joke uitgelaten, waarbij ze hem hartelijk bedankte. Ze gooide vervolgens de watten in de wc-pot en ging terug naar bed.
Terwijl Joke al boven was, besloot Toon om op de wc nog even een sigaretje te roken om op verhaal te komen. Op de pot gezeten gooide Toon de nog hete lucifer tussen z’n benen door, de pot in.
Wat er toen gebeurde laat zich nauwelijks in woorden vatten. Een enorme steekvlam, een explosie en de wc-pot klapte uit elkaar. Kalk kwam los uit de muur en stukken plafond vielen omlaag. Toon kwam door de enorme druktoename los van de pot en viel huilend neer in de scherven.
Joke was in alle staten. Gillend kwam ze de trap af rennen en overzag beneden het drama en Toon zijn bloedende achterste.
Opnieuw de dokter nodig
“De dokter” riep Joke en ze rende naar de buren. Gelukkig waren die door de explosie gealarmeerd en deden ze de voordeur al open voor Joke had aangebeld. Joke wist waar de telefoon hing. “Mijn man is nog even niet aanwezig” antwoordde de doktersvrouw, “hij is naar een spoedgeval in de nieuwe wijk”. “Ja, maar daar spreek je mee”, riep Joke wanhopig. “Stuur hem ogenblikkelijk weer terug, want er is hier iets ernstigs gebeurd”.
Toen de dokter een kwartier later was gearriveerd, werd Toon met zijn gezicht op de keukentafel gelegd. “Dit ziet er niet goed uit” sprak dokter De Jong. “Ik zal hem verbinden, maar hij kan zo niet zelfstandig de trap oplopen. Kan ik even telefoneren”. Deze keer was het dus de dokter die bij de buren aanklopte. Er werd om een ambulance gebeld.
Een ambulance
Toen de ambulance een half uur later voor de deur was gestopt kwamen twee ziekenbroeders met een brancard het huis van mijn onfortuinlijke neef binnen.
De verplegers waren twee totaal verschillende typen. De ene was een lange slungel, de andere een klein en corpulent ventje.
Toon werd nu op zijn buik op de brancard vast gesjord.
De trap naar boven maakte halverwege een bocht en de anders zo handige ziekenbroeders pakten dit deze keer totaal verkeerd aan.
Het was de lange broeder die voorop de trap op ging.
In de bocht van de trap stootte deze broeder met de punt van de draagbaar tegen de muur, waarop de brancard uit zijn handen schoot. De kleine broeder kon in zijn eentje Toon niet meer houden en viel met brancard en al achterover de trap af. Beneden sloeg Toon plat op de grond neer.
Gelukkig was de dokter nog aanwezig en stond er nog een ambulance voor de deur. Maar dat was dan ook het enige positieve.
Toon werd met een noodgang naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis gereden en is met nader vast te stellen blessures in het ziekenhuis opgenomen.
Ik moet nog eens bij mijn tante Sien gaan informeren hoe het met neef Toon is afgelopen.