Tips voor omgaan met iemand met dementie


Blijf in gesprek met iemand met dementie

  • Praat in korte zinnen. Gebruik in elke zin maar één boodschap en stel één vraag per keer. Wacht even totdat je reactie krijgt. Vraag of zij jou begrepen hebben.
  • Laat mensen met dementie in hun waarde en neem hen serieus. Wees belangstellend en toon betrokkenheid.
  • Trek de aandacht wanneer je iets wilt zeggen. Maak oogcontact en leg voorzichtig even je hand op de arm van de persoon met dementie. Maak geen onverwachte of snelle bewegingen.
  • Sta open voor de ander en kijk hoe je het beste contact kunt maken. Vraag toestemming ("vindt u het goed als...") voordat je handelt. Dat stelt gerust en zo laat je de regie bij de persoon met dementie.
  • Geef complimentjes! Iemand kan zo het gevoel hebben iets (nog) goed te kunnen en iemands eigenwaarde kan daardoor groeien. Corrigeer zo min mogelijk.
  • Vraag niet te veel naar feiten en gebeurtenissen van vandaag of gisteren. Vraag bijvoorbeeld: “Hoe was uw dag?” of: “Heeft u een prettige dag gehad?” in plaats van “Wat heeft u gisteren/vandaag allemaal gedaan?”

Kijk wat iemand met dementie wél kan

  • Noem iemands naam, als je diegene kent. Stel jezelf voor en vertel wat je komt doen. Een naambordje kan helpen. Iemand met dementie herkent jou mogelijk niet (meer).
  • Benoem de gevoelens die je bij iemand ziet of hoort, bijvoorbeeld blijdschap of angst. “Ik zie dat u blij/bang bent”. Mensen met dementie huilen snel of krijgen juist sneller een opgejaagd gevoel. Die emoties mogen er gewoon zijn.
  • Beelden zijn herkenbaarder dan woorden voor iemand met dementie. En beelden van vroeger zijn beter herkenbaar dan beelden van nu. Verzamel foto's van vroeger en bekijk die samen.
  • Iemand met dementie heeft op een dag regelmatig een rustmoment nodig om even tot rust te komen en prikkels en informatie te verwerken. Geef daar ruimte voor.
  • Ga samen bewegen. Kijk wat degene met dementie het prettigst vindt. Is fietsen of wandelen te inspannend? Misschien kunnen jullie samen tuinieren of even de hond uitlaten.
  • Laat iemand met dementie dingen ruiken of aanraken als je het ergens over hebt. Dan begrijpt hij of zij beter wat je bedoelt.
  • Een kalender en een klok op kunnen duidelijkheid scheppen. Stimuleer iemand met dementie om klok te kijken en gebeurtenissen af te strepen op de kalender zodra ze hebben plaatsgevonden.

Wat kun je beter niet doen?

  • Probeer niet te veel te corrigeren of tegen te spreken. Zo leg je de nadruk op wat iemand met dementie niet meer weet of kan.
  • Praat niet te hard en ook niet te snel. Ga ook zeker niet fluisteren. Zorg dat je rustig praat en goed te verstaan bent.
  • Gedraag je niet vrolijker dan je je voelt. Iemand met dementie merkt meteen dat je niet echt vrolijk bent.
  • Vraag niet teveel van iemand met dementie. Laat hem of haar bijvoorbeeld niet de namen van de kleinkinderen opnoemen. Bekijk wat er nog lukt en wat niet meer.